naar hoofdpagina


Voor achtergrondartikel, klik op kop.

10.9.17

VEILIGHEID IN DE GGZ Leren van incidenten en calamiteiten

door Alette Kleinsman en Nico Kaptein
2017 (hetgeen overigens niet in het boek staat)

Boekbespreking door Mira de Vries

Veel auteurs verzuimen hun termen te definiëren. Dezen niet. Ze openen meteen met een definitie: "In dit boek verstaan we onder patiëntveiligheid: het minimaliseren van de kans op onbedoelde schade aan de patiënt tijdens het zorgproces." Dit hebben ze overgenomen van de Werkgroep patiëntveiligheid van de Raad Kwaliteit van de Federatie van Medisch Specialisten (FMS). Zou de FMS ook bedoelde schade erkennen?

Aan de hand van twaalf gefictionaliseerde incidenten en één waargebeurd verhaal wordt de rode draad door het boek uiteen gezet, namelijk dat bij calamiteiten het aanwijzen van een zondebok contraproductief is. "Niet de mens die een fout heeft gemaakt maar de situatie waarin een mens fouten gaat maken" dient leidend te zijn voor onderzoek. Bovendien de angst voor represailles ontmoedigt zorgverleners van het geven van openheid van zaken.

Een voorbeeld uit hoofdstuk 3 is het toedienen van de medicatie bestemd voor Peter Bergman aan Pieter Bergstra, waardoor de laatste twaalf maal de voorgeschreven dosis Leponex binnen krijgt. Wanneer de verpleegkundige aangewezen wordt als schuldig gaan belangrijke lessen verloren. Zij is een invalster die de patiënten niet kent. Ze werkt in een gejaagde sfeer wegens personeelstekort. En de routines zijn chaotisch, bijvoorbeeld medicijnen worden hap snap toegediend. Na een analyse van het voorval zonder het beschuldigen van een individu kunnen verbeteringen aan het systeem worden ingevoerd om herhaling te voorkomen. Bij voorbeeld, medicijnen worden voortaan alleen in de medicijnkamer toegediend en patiënten worden actief betrokken bij het monitoren van hun medicatie. Patiënt Bergstra heeft overigens geen blijvend letsel aan zijn vergiftiging overgehouden, wat kan in een gefictionaliseerd verhaal.

Een ander voorbeeld is Monique uit hoofdstuk vijf die met haar collega's besluit goed op Harold te letten omdat "ze twijfelde of hij zijn medicatie nog wel nam." Wanneer blijkt dat Harold 's nachts voor de trein is gesprongen wordt zij aangewezen als zondebok. Zij had "een grote fout ... gemaakt door geen psychiater in te schakelen." Dat heeft zij niet gedaan omdat er steeds wisselende psychiaters zijn geweest waarvan de laatste een onplezierig karakter heeft. Hierdoor worden niet alleen Monique maar ook de andere verpleegkundigen ontmoedigd van de psychiater te raadplegen. De auteurs merken niet op dat Monique, na jaren werkzaam te zijn in de psychiatrie, vast inmiddels gemerkt heeft dat psychiaters sowieso niet beter de toekomst kunnen voorspellen dan verpleegkundigen of zelfs leken. Ze geven elders toe dat "de validiteit van ... risicotaxatie matig" is, maar schijnen niet in te zien welke rol deze onbetrouwbaarheid speelt in het systeem. De indruk wordt gewekt dat de auteurs tips geven voor het beschermen niet zo zeer van de patiënt alswel het personeel.

Marianne uit hoofdstuk 4 is zelf psychiater. Haar patiënt lijkt niet suïcidaal. Pas na het voorschrijven van antidepressiva komen er aanwijzingen dat hij dat wel is. Omdat hij zich verzet tegen opname houdt ze het bij mindere maatregelen. Dan hangt hij zichzelf op. Marianne had zich kunnen indekken tegen kritiek als zij een collega had betrokken bij haar beslissing, stellen de auteurs. Uit het verhaal is overduidelijk dat juist de antidepressiva hebben geleid tot de zelfdoding, maar dat benoemen de auteurs niet. Een tweede psychiater had geen ander advies gegeven. Nul besef van het gevaar van antidepressiva maal hoeveel psychiaters er dan ook bij betrokken worden blijft nul. Het verspreiden van de verantwoordelijkheid beschermt wel de psychiater maar niet de depressiveling. Merkwaardig dat de auteurs zelf stellen dat "Ongeveer 90% van de mensen die suïcide plegen hebben op het moment van de suïcide een psychiatrische diagnose" en dus slikken antidepressiva. Dat brengt hun niet op het idee te stoppen met psychiatrische diagnoses en bijbehorende drogering.

In zowel hoofdstuk 9 als 10 gaat het overduidelijk om calamiteiten als gevolg van onttrekkingsverschijnselen van neuroleptica ("antipsychotica"). Door deze verschijnselen "psychoses" te noemen (psychiaters houden ook van het woord decompensatie) wordt de oorzaak van de calamiteiten verhuld. Maar dit is juist niet de conclusie die de auteurs trekken. Jammer, want voor dergelijke verschijnselen bestaat preventie die 100% effectief is: nooit beginnen aan psychofarmaca.

In hoofdstuk 12 wordt "grensoverschrijdend gedrag" aan de kaart gesteld. "In 2016 ontving de inspectie 260 meldingen die betrekking hadden op ... seksueel misbruik. ... 60 meldingen waren afkomstig uit de GGZ waarbij in 40 gevallen een hulpverlener was betrokken." Met andere woorden, in twee uit de drie gevallen was de dader een zorgverlener. Toch kiezen de auteurs voor een voorbeeld van een patiënt die aangetroffen wordt in het bed van een medepatiënt. Er zou geen aanwijzing zijn dat iets seksueels heeft plaatsgevonden dus het hele onderwerp wordt afgedaan met een verhaal over een storm in een glas water. Er volgt een interessante discussie over wat één op één toezicht wel en niet is. Jammerlijk genoeg wordt met geen woord besproken hoe "het systeem" misbruik door personeel kan voorkomen. Dit past naadloos in het beeld dat het de auteurs eigenlijk meer gaat om het beschermen van zorgverleners dan patiënten.

Wanneer iets fout gaat, althans, wanneer die fouten bekend worden, worden zorgverleners slachtoffer van onderzoeken en beschuldigingen. Dit verbetert niet het systeem waarin de fout gemaakt wordt, een redelijk standpunt. Alleen jammer dat de auteurs hierin doorschieten. "Zorgverleners zijn bevlogen mensen met een groot verantwoordelijkheidsgevoel." Allen? Niet ieder incident valt te wijten aan "de situatie waarin een mens fouten gaat maken." In elke organisatie kunnen er individuen zijn die ondanks hun opleiding onvoldoende vaardig of competent zijn. Ze kunnen ook een ongepaste persoonlijkheid hebben, bijvoorbeeld ze zijn weinig empathisch, machtzuchtig of reageren hun privéfrustraties af op de mensen diens zorg aan hen is toevertrouwd. Het identificeren en verwijderen van zulke rotte appels is evengoed een taak van het systeem. Bovendien is verderfelijkheid aanstekelijk. Dat de auteurs dit onderwerp buiten beeld houden is zeker niet omdat het nooit vóór komt.

Wel goed aan het boek is dat de auteurs erop wijzen dat bij een calamiteit meerdere slachtoffers zijn betrokken. Bij voorbeeld, wanneer in hoofdstuk 2 een patiënt wordt doodgestoken door een medepatiënt, is de gestoken patiënt primaire slachtoffer. Zijn nabestaanden zijn secundaire slachtoffers. Ook de steker is slachtoffer. Hij zal gevolgen ondervinden, terwijl hij daar juist wás om beschermd te worden. Zijn naasten zijn secundaire slachtoffers. Zijn ouders hadden meermaals gewaarschuwd dat hun zoon een mes op de kamer heeft, maar voelden zich niet gehoord. De andere patiënten op de afdeling zijn eveneens secondaire slachtoffers vanwege de onrust dat het incident bij hen veroorzaakt. En de medewerkers zijn secondaire slachtoffers, want zij zijn zeer geschrokken en professioneel "beschadigd." Dit is zeker waar, en het is een goede zaak dat de auteurs erop aandringen dat met alle partijen eerlijk en open gesproken wordt, en gekeken wordt naar welke hulp zij nodig hebben. Open kaart spelen met (nabestaanden van) slachtoffers helpt hen het gebeurde te verwerken, en, jawel, verkleint de kans op klachten en tuchtzaken.

Na een calamiteit zou het onderzoek dus moeten aansturen niet op het aanwijzen van een schuldige maar op verbetering van het systeem. En toch geven de auteurs toe: "Daar waar wij spreken van 'oorzaken' ... is van belang te beseffen dat causaliteit eigenlijk niet kan worden vastgesteld en je nooit met zekerheid kunt voorspellen hoe een aanpassing in het systeem, die we meestal 'verbetering' noemen, in de praktijk uitwerkt." Aan het systeem op zich -- aan de legitimiteit van de GGZ -- twijfelen ze niet.

In de laatste casus wordt zonder fictionaliseren de brand bij GGZ Rivierduinen in Oegstgeest op 12 maart 2011 besproken. Er volgde vele nare en in de optiek van de bestuursvoorzitter overbodige onderzoeken. Wel heeft het eigen onderzoek geleid tot verbeteringen aan het systeem die ook in andere instellingen zijn ingevoerd. De enige die genoemd wordt is het huisvesten van de meest onzelfredzame patiënten op een plek waar ze bij calamiteit het eerst kunnen worden geëvacueerd. "De exacte oorzaak van de brand is nooit achterhaald" ondanks al die onderzoeken.Waarschijnlijk genetisch...

Blogarchief